Categorie: Deel 1

  • Kennis en het ik

    Voordat we naar de hoedanigheid van een fundament van kennis kunnen kijken, zijn er nog een aantal vragen die gesteld moeten worden. Een daarvan is de vraag: wat is ervaring?

    We kunnen stellen dat ervaring altijd een wisselwerking is tussen subject en object: een subject ervaart een object (hij neemt deze waar). Als we nog een stap verder gaan, zouden we kunnen kijken naar bewustwording.

    En hier betreden we een gevaarlijk gebied (in het licht van een kennisfundament), omdat we opnieuw een beroep zouden moeten doen op veronderstelling. Ik weet namelijk dat ik me van mezelf bewust ben, en van de wereld om me heen, en dat ik de buitenwereld ‘ervaar.’

    Maar dat is nu juist het probleem: ik ervaar, ik denk (vergelijk Descartes’ cogito ergo sum), terwijl ik dit onmogelijk kan zeggen van anderen buiten mijzelf. Ik kan bijvoorbeeld niet bewijzen dat een ander boos is, blij is of pijn voelt, zelfs als de ander alle uiterlijke kenmerken van die toestand vertoont.

    Als we dit doortrekken, maakt deze stelling van kennis, alle kennis, een ik-kennis. Niet specifiek kennis over mij en mezelf, maar kennis over de buitenwereld die alleen bij mij ligt. Dit ligt dan ook in het verlengde van wat ik eerder gesteld heb, namelijk dat alle kennis per definitie subjectief is (of omgekeerd: er bestaat geen objectieve kennis).

    Ik wil hier nu een andere term gaan gebruiken, omdat Schopenhauer terecht heeft geconstateerd dat het gebruik van de termen ‘subject’ en ‘object’ tot verwarring heeft geleid. Ze veronderstellen elkaar: er kan alleen iets (object) gekend worden, als er ook een kennend (subject) is. In plaats van subjectieve kennis, zal ik in het vervolg over het eerder hierboven genoemde ik-kennis spreken. Ik wil dus benadrukken dat het niet om kennis over mijzelf gaat, maar om de kennis die het ik zelf bezit.

    Alle kennis is dus per definitie ik-kennis. Dat geldt ook voor de kennis die tot mij (tot ons) is gekomen door andere bronnen (lezen, horen, zien, analoog dan wel digitaal). Ieder stukje kennis is door het ik (door mij) geïnterpreteerd, geconstrueerd, gevormd tot mijn persoonlijke kennis.

    Alle informatie gaat per definitie door het ik-filter, wordt ik-kennis, ongeacht bij wie het terecht komt, bij mij of een ander.

    Deze wereld is mijn wereld. Dat heeft niets met macht of schepping te maken, maar puur met kennis over de wereld: ik ken de wereld, zoals ik het ken. En ik kan dus niet te weten komen hoe de ik-wereld van een ander er uit ziet, laat staan dat ik de ik-kennis van een ander zou kunnen kennen. Want op dat moment gaat het meteen door mijn ik-filter, en wordt het mijn kennis. Deze visie komt waarschijnlijk deels overeen met de leer van Fichte, waar ik in een andere blog op terug zal komen.

    Voor het gemak doen we in het dagelijks leven alsof we allemaal grofweg dezelfde interpretatie hebben van dezelfde informatie, en dat we dezelfde ervaringen delen. Het leven wordt erg vreemd als we die veronderstelling wegnemen; voor mijn onderzoek naar kennis is het echter van groot belang dat we alle valse fundamenten onderuit halen.

    Voor nu hebben we voorlopig een ‘solide’ fundament gevonden: de ik-kennis. Nu wordt het zaak te kijken hoe solide het is.

  • Vertrouwen in veronderstelling

    Naar aanleiding van mijn vorige blog wil ik de volgende twee stellingen geven:

    • De realiteit is ‘gegeven’ en dient als basis voor verdere analyse.
    • De Dinge an sich kunnen wij niet kennen (hier sluit ik me aan bij de oorspronkelijke these van Kant).

    Met het eerste punt bedoel ik dat de realiteit, de werkelijkheid zoals wij die ervaren, ons a priori gegeven is (om maar een bekende Kantiaanse term te gebruiken).

    We hebben het hier niet over begrijpen of kennen of redeneren, maar over pure ervaring: we ervaren nu een werkelijkheid om ons heen. Het is hier nog niet de bedoeling om een analyse van de subjectieve ervaring in relatie tot de ‘objectieve’ buitenwereld te geven; het is eerder belangrijk om het startpunt van die analyse te benadrukken.

    Ik betrap me erop dat ik mezelf bijna een radicaal scepticus ga noemen. We kunnen eenvoudigweg niets zeker weten, en het streven naar zekerheid en waarheid is volgens mij een zinloze opgave.

    Tegelijkertijd vertrouw ik er wel op dat de dagelijkse realiteit ‘echt’ is, en geen illusie (zoals eerder aangestipt). Dit terwijl ik van mening ben dat kennis, alle kennis subjectief van aard is, en nooit volledig. Onze empirische methode is niet toereikend (wij zien de zon als een kleine bol, ook al ‘weten’ we dat ze veel groter is, om maar een voorbeeld te noemen).

    Zouden we ons in plaats daarvan op de rede, het verstand kunnen verlaten? Ook dat is niet toereikend: de geschiedenis heeft laten zien dat de wetenschap en de daarmee gepaard gaande ontdekkingen een kwestie zijn van ‘trial and error.’ Ik zou het eerder een cadans van paradigma-wisselingen willen noemen, dan een continue groei van kennis.

    We hebben heel lang gedacht dat de aarde het middelpunt van het universum was. We hebben heel lang heilig op de mechanica van Newton vertrouwd, totdat Einstein met een verbetering van dat paradigma op de proppen kwam.

    Mensen zijn arrogant: we denken dat we na verloop van tijd steeds slimmer, beter, moreler, beschaafder et cetera worden. Ik denk echter dat alle ontwikkeling vaak een herhaling van zetten is. Dat wil niet zeggen dat we ons helemaal niet ontwikkelen, maar we mogen ons best wat meer bewust zijn van de hiaten in onze kennis en perceptie van de wereld.

    Waarom zouden we rekening houden met eventuele foutieve aannames van nu? We weten toch alles veel beter dan honderd, of duizend jaar geleden?

    Mijn punt is het volgende: alle menselijke kennis is gebaseerd op een veronderstelling. Een vooronderstelling, die zelf nauwelijks meer bevraagd wordt. Dat is vreemd, want als je een huis gaat bouwen, heb je een stevig fundament nodig, en dat kan zeker niet gezegd worden van een veronderstelling die nauwelijks verder onderzocht is.

    Let wel: ik twijfel niet aan het bestaan en het gegeven zijn van de dagelijkse realiteit, ik wil alleen benadrukken dat we geen valide uitspraken kunnen doen over het hoe en het wat van de reële zijnden. Ik vertrouw op een veronderstelling, ook al kan ik dat vertrouwen niet beargumenteren, noch bewijzen. Hier sluit ik me ook weer aan bij Kant, die gesteld heeft dat we de dingen op zich weliswaar niet ‘kennen’, maar er wel aannames over kunnen doen.

    Het gaat hier vooral om bewustwording: zolang we weten dat het fundament deels fragiel en zwak is, kunnen we ook de valkuil vermijden om een groot bouwwerk op dat fundament te zetten.

    Dan rijst de vraag voor de volgende blogs: wat kunnen we wel?