Categorie: Deel 2

  • Een onvermijdelijke herhaling van zetten

    Het (her)introduceren van een transcendente realiteit buiten onze waarneembare en denkbare wereld plaats ons voor een groot probleem binnen de metafysica. Namelijk de veronderstelling dat de realiteit an sich is, en daarmee de grond voor ons denken en bestaan vormt.

    Moet onze sfeer (die van het Ik) een grond hebben? Uit de analyses tot nu toe hebben we geconcludeerd dat de sfeer van het zuivere subject (waarheid, Ding an sich) geen grond nodig heeft. Het zuivere subject is, zonder oorzaak, begin of einde.

    Wij zitten echter vast in een keten van oorzakelijke verbanden. Wij zoeken niet alleen een oorzaak voor ons bestaan, ons Dasein, maar ook voor iedere gedachte, ieder gevoel en zelfs voor iedere logische conclusie. Wij kunnen niet louter nu zijn, omdat we altijd meer willen zijn. Hoe hard we ook ons best doen om ontvankelijk te zijn, stil te staan, of te mediteren, we kunnen het bewegende ik, het meer-willen-zijn, niet van ons afschudden. Helpt de bewustwording van een onbereikbare transcendente sfeer ons dan wel verder, of werpt het slechts nog meer muren op?

    Het ‘helpt’ ons, in de zin dat speculatie over de transcendente wereld ons een kader geeft, hoe krom dat ook klinkt (en eigenlijk ook is, i.v.m. mijn vorige analyses). Wij leven in onze immanente, gegeven sfeer, die continu in beweging is en mogelijk is door het zijn van de transcendente ware sfeer. Onze logica zou ons verleiden tot de uitspraak dat de transcendente sfeer noodzakelijk waar is, en de immanente daarentegen contingent is (noch waar, noch onwaar). Deze stelling moet echter nog verder uitgedacht en uitgewerkt worden.

    Om terug te komen op de eerdere blogs, wil ik wijzen op een persoonlijke bewustwording die met het denkproces gepaard ging, en die heel intimiderend en zelfs eng was. Naast de conclusie dat er geen objectieve waarheid door ons vast te stellen is, is er ook geen gedeelde subjectiviteit door ons vast te stellen..

    Er is alleen ik, mijn gedachten, gevoelens, interpretaties et cetera. Begrippen, verhalen, conclusies e.d. zijn pas van waarde als ze voor mij, voor jou, voor het Ik betekenisvol zijn. Het Ik bepaalt alles (althans, binnen de sfeer waarin het zich begeeft) en begrijpt niets van de objectieve wereld.

    Tegelijkertijd blijft het getouwtrek met die transcendente sfeer, van de zuivere kennis en de Dinge an sich. De speculatie die ik eerder meende te moeten vermijden, is helaas onontkoombaar in het licht van de ontologische zijnsvraag.

    Dus we gaan gewoon verder met vragen, filosoferen en speculeren, want er is geen muur die ons tegenhoudt.

  • De transcendente beuk erin

    Het idee van een ‘idee’ als iets eeuwigs en onveranderlijks is voor ons ongrijpbaar. Onze geest dan wel rede kan van alles bedenken over deze ideeën, maar zal ze nooit kunnen vatten.

    Wij zitten vast aan het subjectieve, het Ik, dus aan het individuele. Iedere vorm van waarneming, iedere gedachte, iedere fantasie, ieder logisch oordeel, ieder ‘idee’ is een specifieke individuele component die niets van doen heeft met algemene waarheid. We doen heel erg alsof, maar zullen het Algemene, het ‘Volmaakte,’ het Onveranderlijke en ook het Alles nooit kunnen kennen. Als wij het wel zouden kennen, is het conventioneel: dus subjectief, bepaald en gestructureerd naar ons (mijn) Ik.

    Strikt genomen is het voor ons niet een niet-kennen, maar een deels-kennen, wat altijd deels zal blijven. Dit sluit aan bij mijn eerdere analyse van de benadering. Daarnaast sluit het ook aan bij veronderstelling: ik neem aan dat alles wat wij waarnemen, denken etc. niet per se foutief is, maar eerder deels juist, dus onvolledig.

    Kunnen we dan vaststellen welk deel van onze kennis dan precies juist is? Mijn voorlopige conclusie is: nee. Als we het juiste deel (en daardoor ook het onjuiste deel) kunnen bepalen, zouden we de hele waarheid vatten, en dat kunnen we niet.

    De menselijke geest of rede is imperfect. De waarheid zou door ons niet begrepen worden, zelfs als ze op een presenteerblaadje wordt opgediend. Dat is tegelijkertijd het wrange: we willen weten, streven naar meer en blijven pogingen doen, ook al moeten we ons beseffen dat die pogingen waarschijnlijk futiel zijn.

    De gedeelde grond, waar ik eerder over sprak, is alleen voor ons van belang. Voor een zuiver subject is alles: grond is, waarheid is, Ding an sich is; zonder structuur, schema, begin, einde of enig andere indeling. Wij mensen redeneren, bouwen op, creëren, vereisen grond. Als we zeggen ‘wij zijn’ of ‘ik ben,’ heeft dat een andere lading dan als een zuiver subject het zou zeggen.

    Nu een tegenvraag: hoe kunnen wij op de gedachte komen van een absolute waarheid of zuiver subject, die voor ons onkenbaar zijn? Als wij het bestaan van deze componenten vermoeden, zijn ze dan echt onkenbaar? Het punt is dat wij voor onze kennis dingen toe moeten voegen om de waarheid behapbaar te maken. We kaderen, bouwen structuren, parkeren moeilijke vragen etc. Als we ons ten volle zouden beseffen wat we precies aan het parkeren (buitensluiten) zijn, verliezen we ons verstand. Als we te lang recht in de zon kijken, worden we blind; zo is het ook met de waarheid.

    Want een gewaarschuwd mens telt voor twee.